Fout bij het starten van de viewer

De configuratie kon niet worden geladen.

Gouweknoop, grondgebied Waddinxveen

Toelichting

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels

artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het "Inpassingsplan Gouweknoop, grondgebied Waddinxveen" van de provincie Zuid-Holland;

1.2 inpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9928.DOSx2010x0013026IP-VA01 en de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaalde vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroep:

beroep dat in een woning door gebruik(st)er van de woning wordt uitgevoerd en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is, waarbij de beroepsactiviteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, met dien verstande, dat hieronder in ieder geval wordt verstaan het uitoefenen van een vrij beroep, het beroepsmatig verlenen van diensten op het terrein van de zakelijke, maatschappelijke, kunstzinnige, therapeutische, ontwerptechnische en medische dienstverlening en een kleinschalige voorziening ten behoeve van de kinderopvang of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroepen;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, waarbij de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond; nader te onderscheiden in:

1.6.1 akkerbouw en tuinbouw op open grond:

de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt;

1.6.2 veehouderij:

het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;

1.6.3 sierteelt:

de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;

1.6.4 glastuinbouw:

de teelt van tuinbouwgewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

1.6.5 intensieve veehouderij:

de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

1.6.6 intensieve kwekerij:

de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;

1.6.7 fruitkwekerij:

een bedrijf dat hoofdzakelijk gericht is op de kweek van (boom)vruchten al dan niet in samenhang met de opslag en verhandeling van die producten;

1.6.8 paardenfokkerij:

het fokken, trainen en verzorgen van paarden;

1.7 agrarisch deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw;

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.10 archeologisch deskundige:

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;

1.11 agrarisch loonbedrijf:

een bedrijf, dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven, onderhoudswerkzaamheden aan (openbare) groenvoorzieningen en grond-/onderhoudswerkzaamheden aan infrastructurele voorzieningen, met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur, alsmede het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud en reparatie van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur;

1.12 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingvergunning beschikt;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.14 bedrijfswoning / dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is;

1.15 beperkt kwetsbaar object:

objecten, niet zijnde een kwetsbaar of bijzonder kwetsbaar object bestemd voor regelmatig of vast verblijf van mensen;

1.16 beroepsmatige activiteiten in of bij een woning:

het uitoefenen van een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

1.17 bestaand (in relatie tot bebouwing):

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

1.18 bestaand (in relatie tot gebruik):

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke bouwhoogte of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond, hieronder wordt niet begrepen een kelder en de ruimte in een niet bewoonbare kap;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 bijgebouw:

een zelfstandig gebouw behorende bij en ruimtelijk ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie;

1.27 bijzonder kwetsbaar object:

een kwetsbaar object zijnde:

  1. een gebouw met bijbehorende grond dat bestemd is voor gebruik door of verblijf van personen met lichamelijke of geestelijke beperkingen of voor het opsluiten van personen voor langere tijd, waardoor deze personen geen of een gering vermogen hebben zich zelfstandig binnen korte tijd in veiligheid te brengen of bescherming te zoeken voor dreigend gevaar door het vrijkomen van een gevaarlijke stof;
  2. een kinderdagverblijf;
  3. een school voor basisonderwijs;
1.28 buitenrijbaan (paardenbak):

een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport dan wel het vrij laten loslopen van paarden, meestal als uitloop van een stal;

1.29 consumentenverzorgende bedrijfsactiviteiten:

het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentverzorging doch niet zijnde een aan-huis-gebonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met die woonfunctie;

1.30 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 dienstwoning:

zie bedrijfswoning bedrijfswoning / dienstwoning:;

1.33 dierenpension:

een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig tijdelijke huisvesting aan huisdieren van derden wordt geboden, zoals een kennel/cattery, of een asiel; een hondenbewakingsbedrijf wordt hiermede onder begrepen;

1.34 extensieve dagrecreatie:

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

1.35 externe veiligheid:

en ruimtelijke situatie waar activiteiten plaatsvinden of mogelijk worden gemaakt op daartoe bestemde gronden die voor de gebruikers van de ruimte buiten die gronden een specifiek risico inhoudt;

het specifieke risico betreft een bepaalde overlijdenskans die de gebruikers afzonderlijk lopen door de gevolgen van het vrijkomen van een gevaarlijke stof bij een ongeval met de betreffende activiteit, als mede de kans dat een groep van bepaalde omvang onder de gebruikers in één keer tegelijk dodelijk wordt getroffen door het bedoelde ongeval;
beide kansen hebben betrekking op het direct of op korte termijn overlijden door de effecten die worden veroorzaakt door bij het ongeval vrijkomende gevaarlijke stof; de bedoelde overlijdenskans die de gebruikers afzonderlijk lopen is het plaatsgebonden risico (PR);
de kans dat een groep burgers in één keer wordt getroffen heeft betrekking op het groepsrisico (GR);

1.36 externe veiligheid relevante inrichting:

een bedrijf / bedrijfsactiviteit / activiteit waarbij sprake is van één van de volgende installaties:

  1. een ammoniakkoelinstallatie met een inhoud van meer dan 1500 kilogram ammoniak;
  2. een propaantank met een inhoud van meer dan 13 kubieke meter;
  3. een opslagplaats die bestemd is voor verpakte gevaarlijke stoffen in de zin van artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen met een opslagcapaciteit van meer dan 10 ton;
  4. één of meer baden die een cyanidezout in oplossing bevatten met een totale hoeveelheid van meer dan 100 liter;
  5. een installatie voor de opslag of gebruik van meer dan 1000 liter zeer giftige dan wel giftige vloeistof;
  6. een opslagvoorziening voor meer dan 100 ton meststoffen groep 2 conform de PGS 7;
  7. of is opgenomen in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
1.37 externe veiligheid relevante transportactiviteit:
  1. transport van gevaarlijke stoffen over de weg of over het spoor waarvoor op grond van het Besluit transport externe veiligheid: het plaatsgebonden risico dient te worden vastgesteld en/of waarvoor een verantwoording van het groepsrisico nodig kan blijken;
  2. transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen waarvoor op grond van het Besluit buisleidingen: het plaatsgebonden risico dient te worden vastgesteld en/of waarvoor een verantwoording groepsrisico nodig kan blijken;
1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 geluidsgevoelig object:

woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.40 geluidsgevoelige functie:

woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.41 geluidhinderlijke inrichting:

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken;

1.42 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge artikel 41 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.43 geprojecteerd kwetsbaar object:

een kwetsbaar object dat op grond van het voor het desbetreffende gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is maar dat in de feitelijke situatie nog niet aanwezig is en waarvoor nog geen bouwvergunning of gebruiksvergunning is aangevraagd of afgegeven;

1.44 geprojecteerd bijzonder kwetsbaar object:

een bijzonder kwetsbaar object dat op grond van het voor het desbetreffende gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is maar dat in de feitelijke situatie nog niet aanwezig is en waarvoor nog geen bouwvergunning of gebruiksvergunning is aangevraagd of afgegeven;

1.45 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat;

1.46 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.47 horecabedrijf:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies:

1.47.1 horeca, categorie 1

een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen. In het bedrijf worden overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank verstrekt;

1.47.2 horeca, categorie 2:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden dan wel afgehaald kunnen worden; daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkel, restaurant;

1.47.3 horeca, categorie 3:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen; daaronder worden begrepen: café, bar, grandcafé, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;

1.47.4 horeca, categorie 4:

een inrichting die, geheel of in overwegende mate gericht, is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren; daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning);

1.47.5 horeca, categorie 5:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf; daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers;

1.48 kampeerboerderij:

een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een gebouw op een voormalig agrarisch bouwvlak dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen;

1.49 kampeermiddelen:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waar een ogevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.50 kantoor:

een ruimte of een complex van ruimten bestemd voor administratieve en daarmee naar de aard gelijk te stellen werkzaamheden;

1.51 kap:

een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie, ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met een of meer hellende dakvlakken;

1.52 kassen:

kassen bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een bouwhoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen;

1.53 kwetsbaar object:

objecten als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder mede begrepen:

  1. een gebouw waarbinnen zich gemiddeld meer dan 50 personen bevinden gedurende meer dan 8 uur per dag en meer dan 5 dagen van de week, gedurende een groot deel van het jaar; niet zijnde een kantoor of andersoortig gebouw dat hoort bij een externe veiligheid relevante inrichting;
  2. één of meerdere woningen in een gebied dat de bestemming wonen heeft;
  3. een water waar woonboten zijn toegestaan;
  4. een winkelcentrum, waarbij de begrenzing wordt gevormd door de gebouwen waarin de winkels zijn gevestigd, voor zover dat het gedeelte betreft dat toegankelijk is voor het publiek;
  5. gebouwen op een terrein dat specifiek bestemd is voor het concentreren van detailhandelsverkopen voor particuliere consumenten;
  6. gebouwen met onderwijsdoeleinden, niet zijnde scholen voor basisonderwijs;
  7. een terrein of gebouw dat bestemd is voor recreatieve of culturele doeleinden, waar zich gemiddeld meer dan 50 mensen bevinden, gedurende meerdere aaneengesloten dagen of gedurende een aanmerkelijk deel van de dag als dit met regelmaat plaatsvindt gedurende een groot deel van het jaar;
  8. objecten n.e.g. waarvan in redelijkheid is vast te stellen dat daar met regelmaat grote aantallen mensen verblijven, gedurende een aantal uren per dag tijdens een groot deel van het jaar.
1.54 landschapswaarde:

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;

1.55 maatschappelijke doeleinden:

overheids-, medische, onderwijs-, sociale, culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en hiermee gelijk te stellen maatschappelijke voorzieningen, alsmede nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, kinderdagverblijven en kinderopvang;

1.56 manege:

manege een bedrijf, waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden en/of pony's in eigendom van het bedrijf of in eigendom van derden en het bieden van huisvesting aan die paarden en/of pony's; het bedrijf voorziet in een kantine of soortgelijke horeca;

1.57 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen;

1.58 nevenfunctie / neventak:

onderdelen van een bedrijf, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de neventakken/nevenfuncties afzonderlijk in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak mag bedragen;

1.59 onderkomen:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, woonboten of -arken, kampeermiddelen en soortgelijk verblijfsmiddel, voor zover deze niet als bouwwerk zijn aan te merken;

1.60 overkapping:

een ander bouwwerk wat bestaat uit een dak en niet meer dan twee wanden;

1.61 paardenbak:

zie buitenrijbaan (paardenbak):;

1.62 peil:

het peil zoals dat door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld; indien geen peil door burgemeester is vastgesteld, het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de bouwhoogte van het afgewerkte en aansluitende bouwterrein;

1.63 plaatsgebonden risico:
  1. op de grens van of op een plaats buiten een inrichting aanwezige kans op overlijden van een persoon die gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven als gevolg van een ongeval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken, waarbij deze kans bepaald is op grond van regels die hiervoor gelden als vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  2. op een locatie buiten een buisleiding, weg of spoorweg aanwezige kans op overlijden van een persoon die gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven als gevolg van een ongeval door getransporteerde gevaarlijke stoffen;
1.64 recreatief medegebruik:

vormen van recreatie (zoals wandelen en varen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;

1.65 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  1. een prostitutiebedrijf, waar onder begrepen een erotische massagesalon;
  2. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. een seksautomatenhal;
  4. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel;

1.66 stacaravan:

voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.67 straatmeubilair:

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen, zoals:

  1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken, bloembakken;
  2. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  4. afvalinzamelsystemen;
1.68 verkoop streekeigen producten:

het te koop aanbieden, verkopen en/ of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/ in de regio zijn verwerkt of bewerkt;

1.69 veiligheidszone 1:

gebied rond een risicobron (externe veiligheid relevant) waarin geen bijzonder kwetsbare bestemmingen gerealiseerd mogen worden en waar de omvang van het groepsrisico vanwege een ruimtelijk besluit moet worden bepaald en verantwoord;

1.70 veiligheidszone 2:

gebied rond een risicobron (externe veiligheid relevant) waar de omvang van het groepsrisico vanwege een ruimtelijk besluit moet worden bepaald en verantwoord;

1.71 volkstuinen:

gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld;

1.72 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf in de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang;

1.73 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.74 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.75 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;

1.76 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden;

1.77 woonschip:

elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf;

1.78 zorgboerderij:

de opvang van zorgbehoevenden, hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie.

artikel 2 Wijze van meten

2.1 Wijze van meten

2.1.1 De grondoppervlakte

  1. van een gebouw wordt gemeten buitenwerks bij een verticale projectie van de gevels op een horizontaal vlak;
  2. Van een ander bouwwerk de verticale projectie van het dakvlak.

2.1.2 De inhoud

van een gebouw wordt gemeten boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren; kelders en andere onder peil gelegen bouwwerken worden hierbij niet meegerekend);

2.1.3 De bouwhoogte

  1. van een gebouw wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt, waarbij ondergeschikte delen, zoals luchtkokers, schoorstenen, liftopbouwen en antennes, tot een bouwhoogte van 3 m gemeten uit de voet, niet worden meegerekend;
  2. van een ander bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt, waarbij ondergeschikte delen, zoals luchtkokers, schoorstenen, liftopbouwen en antennes, tot een bouwhoogte van 3 m gemeten uit de voet, niet worden meegerekend;

een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald;

2.1.4 De grondoppervlakte:

  1. van een gebouw wordt gemeten buitenwerks bij een verticale projectie van de gevels op een horizontaal vlak;
  2. van een ander bouwwerk de verticale projectie van het dakvlak;

2.1.5 De afstand:

  1. van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens;
  2. van gebouwen onderling wordt gemeten op de kortste afstand van de gevels van de gebouwen op 1 m boven peil;

een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald;

2.1.6 De bebouwde oppervlakte:

van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;

2.1.7 De brutovloeroppervlakte:

wordt gemeten binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld;

2.1.8 De dakhelling:

wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Ondergronds bouwen

De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.

Bij het berekenen van de ter plaatse van de aanduiding geldende of in de regels opgenomen bebouwingspercentages of het maximaal te bebouwen grondoppervlak wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

Ten aanzien van het ondergronds bouwen geldt tevens het bepaalde in lid 12.3 van artikel 12 (Algemene bouwregels).

hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Hoofdbestemming

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de agrarische bedrijfsvoering, waarbij: uitsluitend agrarische bedrijven zijn toegestaan als bedoeld in artikel 1, onder 1.6.2 (veehouderij);
  2. uitsluitend ter plaatse van de (functie)aanduiding "tuinbouw" (tb), een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1, onder 1.6.1 (akkerbouw of tuinbouw op open grond);
  3. uitsluitend ter plaatse van de (functie)aanduiding "agrarisch loonbedrijf", voor zover binnen de bestemming is gegeven, zijn de gronden mede bestemd voor een agrarisch loonbedrijf met de daarbij behorende bouwwerken.

met de daarbij behorende bouwwerken, bedrijfspercelen, erven, tuinen en open terreinen, toegangs-/ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen voor de binnen de bestemming gelegen percelen en water.

3.1.2 Medebestemming

Voor zover aan de gronden tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is gegeven zijn deze gronden tevens bestemd voor het behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden en is daarbij in de eerste plaats het bepaalde in artikel 10 van toepassing (zie ook lid 12.1 van artikel 12 Algemene Bouwregels) .

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de aldaar genoemde bestemming(en) worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  1. de gebouwen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken mogen worden gebouwd;
  2. het bouwvlak geheel mag worden bebouwd;
  3. ten behoeve van de in lid 3.1.1 onder c bedoelde loonbedrijf ten hoogste 50% van het onder c bedoelde bouwvlak worden gebouwd;
  4. ten aanzien van de bedrijfswoning:
    1. per bedrijf c.q. per agrarisch bouwperceel c.q. agrarisch bouwvlak ten hoogste één bedrijfswoning met bijgebouwen mag worden gebouwd, tenzij op het tijdstip van inwerkingtreding reeds meerdere woningen aanwezig waren waarbij het aantal bestaande woningen niet mag worden vergoot;
    2. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, niet zijnde bedrijfsgebouwen maximaal 750 m2 mag bedragen;
    3. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning mogen ten hoogste 6 m respectievelijk 10 m bedragen;
    4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m;
  5. de goot- en bouwhoogte van overige bijgebouwen en overkappingen mogen ten hoogste 3 m respectievelijk 5,5 m bedragen;
  6. ten aanzien van overige bedrijfsbebouwing:
    1. de goothoogte ten hoogste 6 m en de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van voedersilo's en hooibergen ten hoogste 15 m mag bedragen;
    3. van kassen de goothoogte ten hoogste 5 m en de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;
  7. per bedrijf c.q. per agrarisch bouwperceel c.q. agrarisch bouwvlak maximaal 300 m2 aan kassen mag worden gebouwd behoudens:
    1. bij melkveehouderijbedrijven;
    2. bij paardenfokkerijen;
  8. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste mag bedragen;
    1. erfafscheidingen geplaatst vóór een naar de weg toegekeerde gevel: 1 m;
    2. overige erfafscheidingen: 2 m;
    3. binnen de bouwvlakken: 5 m;
    4. buiten de bouwvlakken: 1,5 m;
  9. paardenbakken/tredmolens uitsluitend zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij:
    1. per bouwvlak ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van een paardenbak en tredmolen ten hoogste 800 m2 mag bedragen;
    3. bij de paardenbakken en tredmolens geen lichtmasten zijn toegestaan.
  10. bij het oprichten van bebouwing dient het bepaalde in artikel 12 (Algemene bouwregels) in acht te worden genomen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.2 voor de bouw van sanitaire voorzieningen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie als bedoeld in lid 3.1 onder b, waarbij:

  1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
  2. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
  3. de bouwhoogte maximaal 4,5 m mag bedragen.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

3.4 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen waarbij het bepaalde in artikel 16 (Nadere eisen) van toepassing is.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Verbod

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 13 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

3.5.2 Uitzonderingen

Onverminderd het bepaalde in lid 3.5.1 is binnen de agrarische bouwpercelen c.q. de agrarische bouwvlakken het gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan, indien het betreft:

  1. verkoop aan huis van agrarische producten die binnen het bedrijf zijn voortgebracht, op voorwaarde, dat parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
  2. kleinschalige verblijfsrecreatie, waarbij:
    1. het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
    2. het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan;
    3. het kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe dient een inrichtingsplan te worden overlegd;

een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de landschapsdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder 3 wordt voldaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken voor het gebruik van de gronden als bedoeld in lid 3.1.1 voor agrarisch aanverwante gebruiksvormen, geen volkstuinen zijnde, zoals het beweiden van dieren anders dan in het kader van de agrarische bedrijfsvoering.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a, van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in lid 3.7.2, bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de volgende onderwerpen:

  1. Functiewisselingen
    1. het wijzigen van de bestemming van een agrarisch bouwvlak, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf, ten behoeve van de volgende functies:
      • wonen al dan niet in combinatie met:
      • veearts, veehandelsbedrijf ;
      • ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk);
      • opslag/stalling van niet-agrarische goederen (zoals boten, caravans) in de bestaande bebouwing;
      • paardenstalling, paardenpension;
      • kampeerboerderij;
      • bed en breakfast/ recreatief nachtverblijf;
      • sociale functie/ zorgboerderij (zoals resocialisatie, therapie, gehandicapten, kinderopvang);
    2. Ingeval van wijziging ten behoeve van de woonfunctie als aangegeven onder a sub 1 is wijziging alleen toegestaan met inachtneming van het volgende:
      • de bestemming van het gehele bouwvlak mag gewijzigd worden in de bestemming "Wonen" in combinatie met een aanduiding "voormalig (agrarisch) bedrijf" of een bestemming "Wonen" in combinatie met "Agrarisch - Waarde";
      • er mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, de aanwezige gebouwen mogen niet worden uitgebreid of volledig worden herbouwd en het aantal woningen mag niet toenemen;
      • de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het hier gestelde wordt voldaan.
    3. Ingeval van wijziging ten behoeve van onder a sub 1 genoemde functies is de wijziging alleen toegestaan als de activiteiten binnen het bouwvlak plaatsvinden en met inachtneming van het volgende:
      • bij de beoordeling van een verzoek om wijziging worden de verkeersaantrekkende werking en de verkeersontsluiting mede in beschouwing genomen;
      • de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het hier gestelde wordt voldaan.
  2. Saneringsregeling gebouwen
    Van het bepaalde in lid 3.7.1 sub a, onder 2, tweede bullit, kan ontheffing worden verleend ten behoeve van het oprichten van nieuwe bebouwing indien de aanwezige bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd of van de aanwezige bebouwing geen zinvol ander gebruik kan worden gemaakt en met inachtneming van het volgende:
    1. nieuwbouw dient gepaard te gaan met afbraak van bestaande bebouwing;
    2. sanering van als zodanig aangeduide cultuurhistorische waardevolle bebouwing is niet toegestaan, tenzij de bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd;
    3. de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing mag ten hoogste 50% bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken, met een maximum van 250 m²;
    4. het totale aantal woningen mag niet toenemen;

voor op oprichten van de nieuwe bebouwing dient de initiatiefnemer een inrichtingsplan te overleggen, ten einde aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt.

3.7.2 Procedure

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te verlenen aan het bepaalde in lid 3.7.1 dient de procedure te worden gevolgd als bedoeld artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.

artikel 4 Bedrijf - Dierenpension

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Hoofdbestemming

De voor Bedrijf - Dierenpension aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een dierenpension;
  2. handels- en bedrijfsdoeleinden;

met de daarbij behorende bouwwerken een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 4.1.2.

4.1.2 Nadere bestemmingsomschrijving
a Milieuplanologische aspecten

Algemeen

Binnen de bestemming zijn toegestaan bedrijven/bedrijfsactiviteiten genoemd in categorie 1 en 2 van de in de bijlage van deze regels opgenomen “Staat van bedrijfsactiviteiten met uitzondering van:

  • bedrijven/bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit Wet Milieubeheer;
  • inrichtingen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.

Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het hierboven bepaalde voor;

  • bedrijven/bedrijfsactiviteiten niet genoemd in de "Staat van bedrijfsactiviteiten" maar die naar de aard (qua milieuplanologische hinder) gelijk te stellen zijn met de in categorie 1 of 2 genoemde bedrijven/bedrijfsactiviteiten;
  • bedrijven / bedrijfsactiviteiten genoemd in een hogere categorie van de in de bijlage opgenomen “Staat van bedrijfsactiviteiten of daarmee naar de aard (qua milieuplanologische hinder) gelijk te stellen bedrijven.

Alvorens een omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen zal door burgemeester en wethouders vooraf advies worden ingewonnen bij de Milieudienst Midden-Holland over de milieuplanologische aspecten.

b Kantoren

Binnen de bestemming zijn uitsluitend bedrijfsgebonden kantoren toegestaan.

c Parkeren

Binnen de bestemming zijn de gronden in ieder geval bestemd voor parkeervoorzieningen waarbij per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak (of een deel daarvan) ten minste 0,5 parkeerplaats dient te worden gerealiseerd.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de huisvesting van huisdieren, met dien verstande dat:

  1. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 80%;
  3. de goothoogte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan 4 m;
  4. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevngsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2 onder d tot een bouwhoogte van ten hoogste 5 m indien dit voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 13 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de "Staat van bedrijfsactiviteiten" te wijzigen, indien, onder meer als gevolg van technische ontwikkelingen of anderszins, zoals het veranderen van de categorie-indeling of het toevoegen of schrappen van bedrijven / bedrijfscategorieën, redelijk gewenst is.

Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders ten aanzien van de milieuplanologische aspecten advies in bij de Milieudienst Midden-Holland

Indien toepassing wordt gegeven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.

artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Hoofdbestemming

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en onbebouwde gronden met de daarbij behorende bouwwerken.

5.1.2 Medebestemming

Voor zover tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie” is gegeven, zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden en is het bepaalde in artikel 10 van toepassing (zie ook lid 12.1 van artikel 12 Algemene Bouwregels).

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in lid 5.1 bedoelde bestemming, waaronder begrepen erf- en terreinafscheidingen, tot een maximale bouwhoogte van 1 m worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van 5.2 het bepaalde in lid:

  1. voor de bouw van andere bouwwerken tot een bouwhoogte van 2 m, zoals pergola's;
  2. voor de bouw van één carport bij een woning op voorwaarde, dat:
    1. de grondoppervlakte niet meer dan 20 m2 zal bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m zal bedragen;
    3. de afstand tot een bestemming "Verkeer" niet minder dan 6 m zal bedragen.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 13 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Hoofdbestemming

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegverkeer, waarbij:
    1. de aanleg van de Moordrechtboog in ten hoogste twee maal twee rijstroken, in- en uitvoegstroken alsmede vluchtstroken mag worden uitgevoerd;
    2. ter plaatse van de rijksweg A12 ten hoogste twee maal drie rijstroken, in- en uitvoegstroken alsmede vluchtstroken zijn toegestaan;
  2. fiets- en wandelpaden;
  3. groen en water;

met de daarbij behorende andere bouwwerken zoals bruggen en tunnels.

6.1.2 Medebestemming

Voor zover tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is gegeven, zijn de gronden primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden en is het bepaalde in artikel 10 van toepassing (zie ook lid 12.1 van artikel 12 Algemene bouwregels).

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in lid 6.1.1 bedoelde bestemming, waaronder begrepen ongelijkvloerse kruisingen en straatmeubilair, geluidwerende of geluidafschermende voorzieningen, worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen van kunstwerken, indien dit in verband met de verkeersontsluitingen van het gebied, gewenst of noodzakelijk is.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 13 (Algemene Bouwregels) van toepassing.

artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Hoofdbestemming

De "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende bouwwerken, erven, tuinen, parkeervoorzieningen en water(berging).

7.1.2 Medebestemming

Voor zover tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is gegeven, zijn de gronden primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden en is het bepaalde in artikel 10 van toepassing (zie ook lid 12.1 van de artikel 12 Algemene bouwregels).

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  1. de woningen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij
    1. per bouwvlak ten hoogste één vrijstaande woning mag worden gebouwd;
    2. indien op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds sprake is van meer woningen mag het bestaande aantal niet worden vergroot;
  2. van iedere woning:
    1. de inhoud ten hoogste 750 m3 mag bedragen;
    2. de goothoogte ten hoogste 4,5 m mag bedragen;
    3. de bouwhoogte ten hoogste 8 m mag bedragen;

Indien ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan een ruimere maatvoering geldt, in afwijking van het bovenstaande, de bestaande maatvoering als maximum;

  1. bij iedere woning bijgebouwen en/of overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij:
    1. de gezamenlijke grondoppervlakte ten hoogste 50 m2 mag bedragen;
    2. de goothoogte van aangebouwde bijgebouwen ten hoogste gelijk mag zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4 m en de goot bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen ten hoogste 4,5 m mag bedragen;
    3. de bouwhoogte ten hoogste 8 m mag bedragen;

Indien ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan een ruimere maatvoering geldt, in afwijking van het bovenstaande, de bestaande maatvoering als maximum;

  1. bij het oprichten van bebouwing dient het bepaalde in artikel 12 (Algemene bouwregels) in acht te worden genomen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:
    1. bij toepassing van deze regels kunnen nadere voorwaarden worden gesteld ten aanzien van:
      • het aantal te realiseren (aanvullende) parkeervoorzieningen indien de functie van een perceel en het gebruik daartoe aanleiding geeft waarbij aansluiting wordt gezocht bij de het gemeentelijke parkeerbeleid (Verkeers- en Vervoersplan) / de richtlijnen als opgenomen in het ASVV II van het CROW;
      • de situering van parkeervoorzieningen waarbij geëist kan worden dat een uit verkeersveiligheidsoogpunt een zo optimaal mogelijke inrichting wordt gerealiseerd.
  2. Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Algemeen

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 13 (Algemene Gebruiksregels) van toepassing.

7.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 13.2 (Algemene Gebruiksregels) is niet van toepassing op het medegebruik van de woning voor beroepsmatige werkruimte voor aan huis gebonden beroepen, op voorwaarde, dat:

  1. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  2. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van de bedrijfsruimte op het perceel niet meer bedraagt dan 50 m2.

artikel 8 Groen - Uit te werken

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Hoofdbestemming

De voor "Groen - Uit te werken" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. landschaps- en natuurontwikkeling;
  2. groenvoorzieningen;
  3. water en voorzieningen met betrekking tot de waterhuishouding;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. verkeersvoorzieningen;
  6. recreatieve voorzieningen;
  7. waterberging;
  8. overige tot een groen- en watergebied behorende voorzieningen:

met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken, een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 8.1.2.

8.1.2 Medebestemmingen

Voor zover ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid tevens de bestemming "Waarde - Archeologie" is gegeven, zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden en is het bepaalde in artikel 10 van toepassing.

(zie ook lid 12.1 van artikel 12 Algemene Bouwregels)

8.2 Uitwerkingsregels
8.2.1 Administratieve regels

a Uitwerkingsopdracht


Burgemeester en wethouders moeten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder b van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 8.1.1 bedoelde bestemming uitwerken met inachtneming van de in dit artikel geformuleerde regels.

b Bouwverbod

Het is, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, verboden bouwwerken op te richten voordat de in lid 8.1.1 bedoelde bestemming door burgemeester en wethouders is uitgewerkt in een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft.

c Nadere onderzoeksverplichting

Alvorens tot uitwerking c.q. realisatie van de in lid 8.1.1 bedoelde bestemming over te gaan dient voor de gronden gelegen ter plaatse van de gronden als bedoeld in 8.1.2 onder b nader archeologisch onderzoek te worden verricht naar mogelijke archeologische waarden.

d Overleg

Alvorens tot uitwerking over te gaan zal ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten overleg gevoerd worden met het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard. Alvorens tot uitwerking en realisatie van de in lid 8.1.1 genoemde bestemming over te gaan, zal, indien het nader archeologisch onderzoek daartoe aanleiding geeft, ten aanzien van de stedenbouwkundige inrichting overleg worden gevoerd met de een archeologische deskundige.

8.2.2 Programmatische aspecten en inrichting

Met betrekking tot de gronden als bedoeld onder 8.1.1 gelden de volgende programmatische voorwaarden:

  1. bij realisatie van de bestemming wordt uitgegaan van een natuurinrichting en water;
  2. in aanvulling op het bovenstaande is de aanleg van recreatieve routes zoals fiets- en voetpaden toegestaan.

8.2.3 Bebouwing

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  1. De gezamenlijke grondoppervlakte van de bebouwing mag niet meer dan 500 m2 bedragen.
  2. Van de bebouwing mag de bouwhoogte niet meer dan 10 m bedragen.

Bij de uitwerking dient ten aanzien van het bouwen tevens het bepaalde in artikel 12 (Algemene Bouwregels) in acht te worden genomen.

8.3 Bouwregels

Op de in lid 8.1.1 bedoelde gronden mogen, met inachtneming van het bepaalde in lid 8.2 van dit artikel, uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 13 (Algemene Bouwregels) van toepassing.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
8.5.1 Verbodsregels

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van burgemeester en wethouders de navolgende andere werken en/ of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  1. voor de gronden als bedoeld in lid 8.1.1:
    1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. het aanleggen of verharden van wegen, paden (niet zijnde kavelpaden), banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het beplanten van gronden met houtgewassen;
    5. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    6. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.
  2. Onverminderd het bepaalde onder a geldt voor de gronden als bedoeld in lid 8.1.2 (gronden met tevens de bestemming "Waarde - Archeologie") dat tevens het bepaalde in artikel 10 van toepassing is.

8.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 8.5.1 is niet van toepassing op:

  1. werkzaamheden uit te voeren ter realisatie van de bestemming indien dit geschiedt op basis van een door burgemeester en wethouders vastgesteld inrichtingsplan;
  2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende (omgevings)vergunning.

8.5.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5.1 is slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van het gebied en een afweging van de in het geding zijnde belangen, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

Bij de het verlenen van de vergunning zullen de afwegingsaspecten als bedoeld in lid 17.2 van artikel 17 (Toetsingskader ontwikkelingen) in de belangenafweging worden betrokken.

8.5.4 Adviezen


Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 8.5.1 onder a wordt uitsluitend verleend indien uit een advies van een landschapsdeskundige blijkt dat voldaan wordt aan het bepaalde in lid 8.5.3.

artikel 9 Leiding

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Hoofdbestemming

De voor "Leiding" aangewezen gronden zijn primair bestemd voor een (ondergrondse) hogedruk aardgastransportleiding (12", 40 bar) met de daarbij behorende bouwwerken.

9.1.2 Medebestemming

Voor zover ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 9.1.1 tevens de bestemming "Waarde - Archeologie" is gegeven, zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden en is het bepaalde in artikel 10 van toepassing.

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in lid 9.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 9.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de in lid 9.1.2 bedoelde (secundaire) bestemmingen, waarbij het bepaalde in de bouwregels van de onderscheiden bestemmingen van overeenkomstige toepassing is.

Deze bouwwerken mogen slechts worden opgericht voor zover de leidingbelangen zulks gedogen. Een omgevingsvergunning voor het afwijken kan slechts worden verleend indien binnen de in lid 9.1.1 bedoelde bestemming geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen zullen burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de leidingbeheerder.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 13 (Algemene Bouwregels) van toepassing.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Verbodsregels

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van burgemeester en wethouders de navolgende andere werken en/ of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  3. het aanleggen van boomgaarden;
  4. het bebossen van gronden;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (voor zover geen bouwwerken zijnde);
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen en vijvers;
  8. het indrijven van voorwerpen in de bodem.

9.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 9.5.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden aan de gronden waarbij geen schade kan worden toegebracht aan de leidingen en geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid.

9.5.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.5.1 is slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/ of werkzaamheden geen schade kan worden toegebracht aan de leidingen en een afweging van de in het geding zijnde belangen, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

Bij de het verlenen van de vergunning zullen de afwegingsaspecten als bedoeld in lid 17.2 van artikel 17 (Toetsingskader ontwikkelingen) in de belangenafweging worden betrokken.

9.5.4 Adviezen

Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.5.1 wordt door burgemeester en wethouders over de leidingbelangen schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de in lid 9.1.1 bedoelde bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen of te verwijderen met inachtneming van het onderstaande:

De wijziging kan alleen worden toegepast:

  1. voor verwijdering: als de leiding definitief buiten gebruik is gesteld en/of is verwijderd;
  2. voor aanpassing: als de leiding niet is verwijderd en indien aanpassing in verband met de herinrichting van het gebied gewenst of noodzakelijk is, mits:
    1. geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    2. de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook van de desbetreffende leiding ligt;
  3. voor het toevoegen van nieuwe leidingen:
    1. de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook van de desbetreffende leiding ligt;
    2. de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
  4. het groepsrisico is verantwoord;

Alvorens toepassing te geven aan deze regels dienen burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies in te winnen bij de leidingbeheerder.

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.

artikel 10 Waarde - Archeologie

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Hoofdbestemming

De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn primair bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarde.

10.1.2 Medebestemming

Secundair zijn deze gronden bestemd voor de overige aangegeven bestemmingen.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 9.2 voor de bouw van bouwwerken noodzakelijk voor en ten dienste van de andere aangegeven bestemmingen op voorwaarde, dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderde het elders in het plan bepaalde, een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

Hiervoor wordt door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij een archeologisch deskundige.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 13 (Algemene Bouwregels) van toepassing.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Verbodsregels

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van burgemeester en wethouders de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  3. Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m;
  4. het aanleggen van boomgaarden;
  5. het bebossen van gronden;
  6. Het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  7. Het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (voor zover geen bouwwerken zijnde);
  8. het graven of dempen van sloten, watergangen en vijvers.

10.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 10.5.1 is niet van toepassing op:

  1. normale (onderhouds)werkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de archeologische waarde van de gronden;
  2. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van de ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis zijn omdat geen afbreuk kan worden gedaan aan de archeologische waarde van de gronden.

10.5.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1 is slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden aan de archeologische waarde van deze gronden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan en een afweging van de in het geding zijnde belangen, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken, of werkzaamheden in redelijkheid niet kan worden geweigerd, eventueel nadat wetenschappelijk onderzoek is gedaan en/ of de mogelijkheid bestaat tot het doen van oudheidkundige waarnemingen.

Bij de het verlenen van de vergunning zullen de afwegingsaspecten als bedoeld in lid 17.2 van artikel 17 (Toetsingskader ontwikkelingen) in de belangenafweging worden betrokken.

10.5.4 Onderzoeken/Adviezen

  1. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1 dient door de aanvrager met een archeologisch onderzoek aan te tonen in hoeverre de activiteit een aantasting zou kunnen betekenen voor de archeologische waarde.
  2. Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1 wordt door burgemeester en wethouders over de archeologische gevolgen schriftelijk advies ingewonnen bij een archeologisch deskundige.
10.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de in lid 10.1.1 bedoelde bestemming te schrappen, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van archeologische waarden.

Alvorens toepassing te geven aan deze regels dienen burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies in te winnen bij een archeologische deskundige.

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als bedoeld artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.

hoofdstuk 3 Algemene regels

artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Rangorde bij meerdere dubbelbestemmingen

Voor zover meerdere dubbelbestemmingen zijn aangegeven geldt de volgende rangorde tussen de onderscheiden dubbelbestemmingen:

  1. Leiding;
  2. Waarde - Archeologie.
12.2 Wegverkeerslawaai/ Railverkeerslawaai/ Industrielawaai

De bouw van geluidsgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan, indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen of de op basis daarvan verleende hogere waarden.

12.3 Ondergronds bouwen
12.3.1 Toepassing

De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken. Bij het berekenen van de blijkens de ter plaatse van de aanduiding geldende of in de regels opgenomen bebouwingspercentages of het maximaal te bebouwen grondoppervlak wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

12.3.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.3.1 ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de bouwhoogte van kelders bedraagt ten hoogste 10 cm beneden peil;
  2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;
  3. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.4 Veiligheidszone - leiding 1 (gas dichtst bij de leiding)
12.4.1 Verbod

Binnen de voor aangegeven aanduiding "veiligheidszones - leiding 1" mogen geen nieuwe (bijzonder) kwetsbare objecten (zie lid kwetsbaar object: artikel 1 Begrippen) worden gerealiseerd of functies die leiden tot een toename van het groepsrisico worden gerealiseerd.

12.4.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 12.4.1 indien op grond van technische, planologische, bedrijfseconomische en/of bedrijfsdoelmatige redenen vestiging van (bijzonder) kwetsbare objecten binnen de onder 12.4 bedoelde zone gewenst of noodzakelijk is, op voorwaarde, dat vooraf een verantwoording is gegeven van het groepsrisico;

Alvorens een omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen met betrekking tot de veiligheidsaspecten dient door burgemeester en wethouders advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder en de Veiligheidsregio Hollands Midden.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.5 Veiligheidszone - leiding 2 (gas)
12.5.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszones - leiding 2” mogen geen nieuwe (bijzonder) kwetsbare objecten (zie lid beperkt kwetsbaar object: en kwetsbaar object: van artikel 1 Begrippen) worden gerealiseerd of functies die leiden tot een toename van het groepsrisico worden gerealiseerd.

12.5.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 12.5.1 indien op grond van technische, planologische, bedrijfseconomische en/of bedrijfsdoelmatige redenen vestiging (bijzonder) kwetsbare objecten binnen de onder 12.5 bedoelde zone gewenst of noodzakelijk is, op voorwaarde dat vooraf een verantwoording is gegeven van het groepsrisico.

Alvorens bij omgevingsvergunning af te wijken met betrekking tot de veiligheidsaspecten dient door burgemeester en wethouders advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder en de Veiligheidsregio Hollands Midden.

Op de voorbereiding van omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.6 Veiligheidszone - leiding 3 (brandstof)
12.6.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszones - leiding 3" mogen geen nieuwe (bijzonder) kwetsbare objecten (zie kwetsbaar object: artikel 1 Begrippen) worden gerealiseerd of functies die leiden tot een toename van het groepsrisico worden gerealiseerd.

12.6.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 12.6.1 archeologische, bedrijfseconomische en/of bedrijfsdoelmatige redenen vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de onder 12.6 bedoelde zone gewenst of noodzakelijk is, op voorwaarde, dat vooraf een verantwoording is gegeven van het groepsrisico.
Alvorens bij omgevingsvergunning af te wijken met betrekking tot de veiligheidsaspecten dient door burgemeester en wethouders advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder en de Veiligheidsregio Hollands Midden.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.7 Veiligheidszone - Vervoer gevaarlijke stoffen 1 (zowel spoor als weg)
12.7.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszones - vervoer gevaarlijke stoffen" mogen geen nieuwe (bijzonder) kwetsbare objecten (zie kwetsbaar object: artikel 1 Begrippen ) worden gerealiseerd of functies die leiden tot een toename van het groepsrisico worden gerealiseerd.

12.7.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 12.7.1, indien op grond van technische, planologische, bedrijfseconomische en/of bedrijfsdoelmatige redenen aan de vestiging van (bijzonder) kwetsbare objecten van binnen de onder 12.7 bedoelde zone gewenst of noodzakelijk is, op voorwaarde dat vooraf een verantwoording is gegeven van het groepsrisico.

Alvorens bij omgevingsvergunning af te wijken met betrekking tot de veiligheidsaspecten dient door burgemeester en wethouders advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder en de Veiligheidsregio Hollands Midden.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.8 Veiligheidszone - Vervoer gevaarlijke stoffen 2 (zowel spoor als weg)
12.8.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszones - vervoer gevaarlijke stoffen" mogen geen nieuwe (bijzonder) kwetsbare objecten (zie lid kwetsbaar object:, artikel 1 Begrippen) worden gerealiseerd of functies die leiden tot een toename van het groepsrisico worden gerealiseerd.

12.8.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 12.8.1, indien op grond van technische, planologische, bedrijfseconomische en/of bedrijfsdoelmatige redenen aan de vestiging van (bijzonder) kwetsbare objecten binnen de onder 12.8 bedoelde zone gewenst of noodzakelijk is, op voorwaarde, dat vooraf een verantwoording is gegeven van het groepsrisico.

Alvorens omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen met betrekking tot de veiligheidsaspecten, dient door burgemeester en wethouders advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder en de Veiligheidsregio Hollands Midden.

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet algemene omgevingsrecht van toepassing.

artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Gebruiksregels ten aanzien van onbebouwde gronden
13.1.1 Algemeen

Het is verboden de in het plan begrepen gronden, voor zover zij onbebouwd blijven, anders te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken anders dan ten dienste van de in deze regels aan de grond gegeven bestemming:

13.1.2 Bijzonder


Onverminderd het bepaalde in lid 13.1.1 is het in ieder geval verboden onbebouwde gronden te gebruiken voor:

  1. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
  4. ligplaats of aanlegplaats voor vaartuigen voor zover dit niet uitdrukkelijk bij de bestemmingen is bepaald.
  5. het gebruik van gronden voor functies in strijd met het bepaalde in artikel 13 (Algemene bouwregels).
13.1.3 Uitzonderingen

Het in lid 13.1.1 en lid 13.1.2 is niet van toepassing op:

  1. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  2. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen;
  3. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
13.2 Gebruiksregels ten aanzien van bouwwerken
13.2.1 Algemeen


Het is verboden de in het plan gelegen bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze anders dan ten dienste van de in deze regels aan de bijbehorende grond gegeven bestemming:

13.2.2 Bijzonder


Onverminderd het bepaalde in lid 13.2.1 is het in ieder geval verboden de bouwwerken te gebruiken voor/ als:

  1. detailhandelsdoeleinden of seksinrichting;
  2. bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
  3. de bouwwerken welke zijn opgericht na een door burgemeester en wethouders te verlenen ontheffing te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de ontheffing is verleend.
  4. opslag van gevaarlijke stoffen/materialen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), waaronder begrepen consumentenvuurwerk.
  5. het gebruik van bouwwerken voor functies in strijd met het bepaalde in artikel 12 (Algemene Bouwregels).

artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  1. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 75 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m;
  2. een afwijking ten aanzien van bouwgrenzen, bouwhoogtescheidingslijnen en ter plaatse van overige aanduidingen in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 m bedraagt;
  3. een afwijking ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte van gebouwen, bouwhoogtescheidingslijnen, bouwhoogte van andere bouwwerken, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bouwgrenzen, mits deze afwijkingen niet meer bedraagt dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  4. het bouwen onder peil buiten de aangegeven bouwvlakken;
  5. de bouw van geluidwerende of geluidafschermende voorzieningen.
14.2 Beoordeling

Bij de het verlenen van de vergunning zullen de afwegingsaspecten als bedoeld in lid 17.2 van artikel 17 (Toetsingskader ontwikkelingen) in de belangenafweging worden betrokken.

14.3 Procedure

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken als bedoeld in 14.1 is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Wijzigingsregels
15.1.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m, zulks voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 14 (Algemene afwijkingsregels) niet kunnen worden gebouwd;
  2. een afwijking ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte van gebouwen, bouwhoogtescheidingslijnen, bouwhoogte van andere bouwwerken, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bouwgrenzen, mits deze afwijkingen niet meer bedraagt dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.
  3. een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte van gebouwen, bouwhoogtescheidingslijnen, bouwhoogte van andere bouwwerken, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met een overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10% maar minder dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;

15.1.2 Bijzondere wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. ten aanzien van de bestemmingen "Waarde - Archeologie":
    1. het wijzigen van de (primaire) dubbelbestemming "Waarde - Archeologie", indien uit nader onderzoek is gebleken dat er sprake is van te beschermen archeologische waarde.
    2. het schrappen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie", indien uit nader onderzoek is gebleken dat er geen sprake meer is van te beschermen archeologische waarde.
    3. Alvorens toepassing te geven aan het bepaalde hierboven bepaalde (onder a onder 1 en 2) winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
  2. het wijzigen van de ter plaatse van de aanduiding aangegeven veiligheidszones:
  • veiligheidszone - leiding 1 (gas);
  • veiligheidszone - leiding 2 (gas);
  • veiligheidszone - leiding 3 (brandstof), en
  • veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen (zowel spoor als weg); in samenhang met een gewijzigde situering van de aardgastransportleiding en/of brandstofleiding, indien
    1. de nieuwe regelgeving inzake toetsing-/risicozones langs leidingen daartoe aanleiding geeft;
    2. door risicoreducerende maatregelen of veranderingen in de gesteldheid van de omgeving die van invloed zijn op de spreiding van het risico het risico zodanig verandert dat het de veiligheidszone niet meer de werkelijke situatie representeert of zal representeren;
    3. indien het gewenst is de veiligheidszone met de nieuwe werkelijke situatie in overeenstemming te brengen;
    4. uit onderzoek blijkt dat na aanpassing van de zone het groepsrisico niet significant zal toenemen door de mogelijkheid van extra (beperkt) kwetsbare objecten te realiseren als gevolg van verkleining van de zone.
  1. het schrappen van de aanduiding aangegeven veiligheidszones:
  • veiligheidszone - leiding 1 (gas);
  • veiligheidszone - leiding 2 (gas);
  • veiligheidszone - leiding 3 (brandstof), en/of
  • veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen (zowel spoor als weg). Indien de functie van de leiding wordt opgeheven of verplaatst.
  1. Alvorens toepassing te geven aan het bepaalde aan het hiervoor bepaalde (onder b, c en d) dienen burgemeester en wethouders advies in te winnen bij een deskundige op het gebied van milieuaspecten;
  2. het aanpassen van de bestemmingsgrenzen ten behoeve van een betere inpassing van bestemmingen in het kader van de toekomstige (her)inrichting van het plangebied gewenst of noodzakelijk is.

15.1.3 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten

Gedeputeerde staten zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bestemming van de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 3" binnen de gemeente Waddinxveen ten behoeve van:

    15.2 Beoordeling

    Bij de het verlenen van de vergunning zullen de afwegingsaspecten als bedoeld in lid 17.2 van artikel 17 (Toetsingskader ontwikkelingen) in de belangenafweging worden betrokken.

    15.3 Procedure

    Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld in 15.1 is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

    artikel 16 Nadere eisen

    16.1 Afwegingskader

    Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd tot het stellen van de hieronder geformuleerde nadere eisen, indien op grond van een nadere belangenafweging met betrekking tot onder meer:

    • planologisch-stedenbouwkundige belangen;
    • verkeersbelangen;
    • cultuurhistorische belangen, mede ter voorkoming van een mogelijke aantasting van de cultuurhistorische, archeologische en/of architectonische waarden;
    • volkshuisvestingsbelangen;
    • landschappelijke, natuur- en ecologische belangen;
    • recreatieve belangen;
    • overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

    het stellen van genoemde eisen redelijk gewenst of noodzakelijk geacht wordt.

    16.2 Te stellen eisen
    1. de afdekking van bijgebouwen en uitbouwen welke ingevolge deze regels mogen worden gebouwd, met dien verstande, dat deze eisen betrekking hebben op de nokrichting en/of de dakhelling van de dakafdekking;
    2. de realisering van gebouwen waarbij eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot de volgende onderwerpen:
      1. de aard van de afdekking van gebouwen;
      2. de aard van de hoofdopzet van gebouwen, de structuur van de gevel en de aard van de detaillering van de gevel;
      3. het materiaalgebruik;
    3. de situering van bijgebouwen ten opzichte van de hoofdgebouwen, waarbij geëist kan worden, dat:
      1. bijgebouwen met één gevel op, of op een afstand van ten minste 1 m uit de bouwgrens moeten worden gebouwd;
      2. de breedte van een aangebouwd bijgebouw ten hoogste 2/5 van de breedte van de bijbehorende woning mag beslaan;
      3. een aangebouwd bijgebouw aan de zijgevel van een woning op een afstand van ten minste 3 m achter de lijn, welke kan worden getrokken in het ver-lengde van de voorgevel van de woning wordt gebouwd;
      4. tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning een ruimte van ten minste 5 m onbebouwd en onoverdekt zal blijven;
      5. tussen een vrijstaand bijgebouw en een uitbreiding van de woonruimte een afstand van ten minste 2 m onbebouwd en onoverdekt zal blijven;
      6. de diepte van een aangebouwd bijgebouw, gemeten uit de oorspronkelijke achtergevel van de woning niet meer dan 5 m zal bedragen;
      7. bij hoeksituaties de situering van bijgebouwen en/of aanbouwen zodanig is, dat, indien een bijgebouw geheel of gedeeltelijk wordt geplaatst vóór de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van een woning op een ander perceel, vanuit de hoek van laatstgenoemde woning, aan de voorgevel een uitzichtshoek van ten minste 450 onbebouwd en onoverdekt zal blijven;
    4. de plaatsing van bijgebouwen en/of uitbreidingen van de woonruimte, waarbij geëist kan worden dat deze op een afstand van ten minste 1 m uit een zijdelingse perceelsgrens en/of een perceelsgrens grenzend aan een openbare bestemming worden geplaatst.
    5. ten aanzien van parkeervoorzieningen:
      1. het aantal te realiseren (aanvullende) parkeervoorzieningen indien de functie van een perceel en het gebruik daartoe aanleiding geeft waarbij aansluiting wordt gezocht bij de het gemeentelijke parkeerbeleid (Verkeers- en Vervoersplan) / de richtlijnen als opgenomen in het ASVV II van het CROW.
      2. de situering van parkeervoorzieningen waarbij geëist kan worden dat een uit verkeersveiligheidsoogpunt een zo optimaal mogelijke inrichting wordt gerealiseerd.
    6. ten aanzien van aanbouwen aan de zijgevel van een woning, waarbij geëist kan worden dat de afstand van de aanbouw tot de aan de weg toegekeerde perceelsgrens ten minste 6 m dient te bedragen ten behoeve van een parkeerplaats op het woonperceel.
    16.3 Procedureregels

    Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eisen als bedoeld in lid 16.1, zijn de volgende procedureregels van toepassing.

    1. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretarie voor belanghebbenden ter inzage.
    2. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.
    3. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn.
    4. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.
    5. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.

    artikel 17 Toetsingskader ontwikkelingen

    17.1 Toetsingskader flexibiliteitbepalingen

    Aan afwijkingsbepalingen en/of wijzigingsbepalingen zal slechts medewerking worden verleend indien de effecten van de afwijking/wijziging:

    1. een bijdrage leveren aan de doelstelling van het plan c.q. aan de doelstelling van de in het plan opgenomen bestemmingen en/of er sprake is van een versterking van de gewenste functionele en ruimtelijke structuur, dan wel
    2. geen onevenredige afbreuk doen aan de doelstellingen van het plan c.q. aan de doelstelling van de in het plan opgenomen bestemmingen dan wel er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste functionele en ruimtelijke structuur.

    en een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat toepassing van de afwijkings- c.q. wijzigingsbepalingen in redelijkheid dient te worden verleend dan wel niet kan worden geweigerd.

    17.2 Beleid met betrekking tot afwegingsaspecten bij het omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
    17.2.1 Algemene uitgangspunten

    In zijn algemeenheid geldt dat de activiteiten in het plangebied er niet toe mogen leiden dat de doelstellingen van de betrokken bestemming onevenredige schade zullen oplopen.
    Dit kan mogelijkerwijs worden voorkomen door het stellen van nadere voorwaarden zoals fasering, beperking in oppervlakte en compenserende maatregelen. Een en ander zal dienen te geschieden in overleg met de aanvrager en zo nodig, na ingewonnen advies of onder begeleiding van ter zake deskundigen.
    Bij de beoordeling omtrent de toelaatbaarheid van een ander werk en/of werkzaamheid gelden nog de volgende maatstaven:

    • werken en/of werkzaamheden die wel verband houden met (een van) de aangegeven doeleindenomschrijving en gevolgen (kunnen) hebben voor de natuurwaarden, ecologische waarde, landschapswaarde en/of cultuurhistorische waarde dienen naar evenredigheid nader op hun aanvaardbaarheid te worden beoordeeld; daarbij dient te worden bezien of door het stellen van voorwaarden de negatieve effecten op de aangegeven waarde niet kunnen worden verminderd, dan wel, bij een al dan niet beperkte aantasting, de mogelijkheden voor herstel kunnen worden vergroot;
    • werken en/of werkzaamheden die of geen verband houden met de aangegeven bestemmingsomschrijving of op een onevenredige wijze afbreuk doen aan de aangegeven bestemmings omschrijving zijn niet toegestaan; het betreft hier met name werken en/of werkzaamheden, anders dan bij wijze van onderhoud en/of beheer, die ingrijpende negatieve gevolgen hebben.

    17.2.2 Specifieke uitgangspunten

    Bij de toetsing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden spelen de onderstaande afwegingsaspecten een rol:

    1. De locatie van de geplande activiteit. De locatie betreft de plaats waar de te ondernemen activiteit plaats zou moeten vinden. Indien nodig, dient onderzocht te worden of er plaatsen zijn waar de activiteit minder schadelijke effecten heeft op de realisering van de bestemmingsdoeleinden van de betreffende bestemming. Het is mogelijk dat er geen geschikte locaties aanwezig zijn.
    2. De omvang van de activiteit. Bij de omvang van de activiteit wordt gekeken naar het oppervlak waarop de activiteit zou moeten worden uitgeoefend en naar de reikwijdte van de effecten van de activiteit binnen de bestemming. Indien nodig, dient onderzocht te worden of het mogelijk is de activiteit op een kleiner oppervlak te laten plaats vinden.
    3. De aard van de activiteit. Met de aard van de activiteit wordt bedoeld dat de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd en het beoogde effect daarvan nauwkeurig omschreven dienen te zijn. Bepaalde activiteiten kunnen dermate schadelijk zijn voor de realisering van de bestemmingsdoeleinden van de betreffende bestemming, dat de omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden niet kan worden verleend.
    4. Het tijdvak waarin de activiteit wordt ondernomen. Het kan voorkomen dat een activiteit in sommige maanden van het jaar of bepaalde delen van een etmaal minder of juist meer schadelijk is, waardoor het de voorkeur verdient de activiteit in die periode uit te voeren.
    5. De mogelijkheden voor herstel. Het kan mogelijk zijn dat een schadelijke activiteit gecompenseerd kan worden door deze na de ingreep te herstellen, voorwaarden te scheppen voor herstel of door de waarden die verloren gaan door de activiteit op een andere plaats te realiseren. De compensatie kan in een andere bestemming worden gerealiseerd.
    6. Het maatschappelijk belang in relatie tot het economisch belang. De effecten op de te beschermen waarde (maatschappelijk belang) dient in een aantal gevallen te worden afgewogen tegen economisch belang van de aanvrager. Dit economisch belang kan in een aantal gevallen direct samenhangen met de in de doeleinden aangegeven functie.

    hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

    artikel 18 Overgangsrecht

    18.1 Overgangsrecht bouwwerken
    18.1.1 Algemeen

    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

    18.1.2 Afwijken

    Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 18.1.1 omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 18.1.1 met maximaal 10%.

    18.1.3 Uitzondering

    Lid 18.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

    18.2 Overgangsrecht gebruik
    18.2.1 Algemeen

    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

    18.2.2 Afwijkingsmogelijkheid

    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

    18.2.3 Verlooptermijn

    Indien het gebruik, bedoeld in het lid 18.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

    18.2.4 Uitzondering

    Lid 18.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

    artikel 19 Slotregel

    Deze regels worden aangehaald als:

    Regels van het inpassingsplan "Gouweknoop, grondgebied Waddinxveen":



    Aldus vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland bij

    besluit van ……………..




    De griffier, De voorzitter,





     







    Bijlagen

    Heading 1

    Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Phasellus nec tortor eu risus pulvinar scelerisque ac sit amet tortor. Class aptent taciti sociosqu ad litora torquent per conubia nostra, per inceptos himenaeos. Aliquam erat volutpat. Quisque nec porta orci, eu condimentum neque. Mauris vulputate efficitur maximus. Sed non massa ac augue commodo efficitur quis facilisis leo. Mauris sit amet neque nisi. Vivamus ut magna eu nisl finibus luctus. Maecenas et ligula eu nisl tempor tristique.

    Heading 2

    Quisque quis pretium purus, et accumsan purus. Sed ornare quam in suscipit tincidunt. Cras pulvinar augue neque, non condimentum purus porta in. Nunc urna massa, ullamcorper vel rhoncus nec, consectetur eget turpis. Pellentesque quis porttitor lacus. Fusce bibendum vitae diam at scelerisque. Pellentesque suscipit leo at libero luctus, in mattis diam tincidunt. Nullam non nunc ligula. Nam rhoncus tincidunt condimentum. Duis pellentesque diam nec tincidunt feugiat. Nunc at velit leo. Nam erat lacus, viverra eu sagittis eget, rhoncus vitae massa. Nulla vitae venenatis dolor. Fusce id vestibulum risus. In et volutpat orci.

    Fusce finibus ex elit, eget posuere risus feugiat at. Nullam quis laoreet lectus. Integer tempus pellentesque felis eget vulputate. Nullam vitae pellentesque mi, vel aliquet lectus. Cras volutpat venenatis venenatis. Fusce scelerisque maximus orci, ullamcorper vehicula sapien. Nulla eget ipsum enim. Vivamus lorem massa, lacinia nec fermentum ut, eleifend ac nunc.

    Cras venenatis, ante et interdum consequat, eros nunc maximus risus, in dictum orci nisl malesuada dui. Quisque quis sagittis ante. Fusce venenatis ex id vehicula viverra. Aliquam a nunc non ante rutrum vestibulum. Morbi venenatis urna a aliquam accumsan. Nullam ac dictum mauris, et lacinia velit. Aenean ornare, ante non molestie viverra, nisi neque sodales urna, bibendum tincidunt velit turpis sit amet ex.

    Fusce ut pulvinar orci. Pellentesque diam ipsum, dictum ut augue non, consequat sollicitudin ligula. Vestibulum sodales lacinia quam, ut fringilla magna semper vel. Suspendisse accumsan blandit augue vestibulum auctor. Etiam pretium magna ut felis porta bibendum. Sed ligula metus, posuere vitae mauris quis, malesuada consectetur diam. Nulla eget pulvinar purus. Cras suscipit condimentum felis, sit amet luctus massa fermentum in. Etiam et rutrum nisl. Nam eget eleifend nunc, in dapibus massa. Donec hendrerit, purus eget lobortis vulputate, magna nunc placerat dui, in vulputate nisi sem eu dolor. Aenean lobortis enim a imperdiet ultricies. Aenean fringilla semper efficitur. Phasellus ornare tempor convallis.